Bezinning over jureren .

Het moeilijke van jureren is om te kunnen beoordelen welke films wél en welke géén kwaliteit hebben. Maar, wat is kwaliteit? Deze vraag wordt dan ook als vanzelfsprekend aan juryleden gesteld door de makers van aangeboden films.

Filmmakers vragen zich daarbij af hoe zij problemen kunnen oplossen die hebben te maken met inhoud en vorm. Bij zulke vragen leeft het idee dat er regels en voorschriften bestaan, of op z’n minst aanwijzingen of afspraken. Tijdens jurytrainingen is er veel vraag naar zulke ‘regels’ en ‘voorschriften’. Hoe kan je nu jureren zonder regels? Wanneer is een film goed? Wanneer is een film niet goed? Het is verklaarbaar dat er zulke vragen zijn.

In de filmwereld lijkt het alsof er over bijvoorbeeld ‘vorm’ duidelijke afspraken  bestaan.

Met name is dat het geval bij de klassieke cinema, waarvan de vorm vaak transparant is en heel realistisch aandoet. En er zodanig uitziet dat e.e.a. is te ‘leren’.

 

Voor jureren geld eigenlijk hetzelfde. Maar ook hierbij is evenmin sprake van regels en voorschriften. Jureren is en blijft dus een subjectieve zaak zolang er vooraf geen criteria zijn gesteld. Dit wil ik duidelijk stellen om te voorkomen dat wat ik met deze ‘bezinning’ bedoel beschouwd gaat worden als regel en voorschrift. Modellen zijn m.i. namelijk alleen nuttig om er de werkelijkheid mee te leren doorzien, maar niet om de werkelijkheid er naar te richten.

Door de helderheid van een model werkt dat model dan wel vaak als een antwoord op lang bestaande vragen, en dus als een objectieve waarheid, maar ze kunnen nooit zo zijn bedoeld.

Je moet daarbij nooit vergeten dat er ook films zijn of worden gemaakt die niet uitgaan van een dramatische constructie. De kwaliteit van die films wordt niet zo snel ‘herkend’ doordat de bedoeling en betekenis ervan niet eenvoudig worden doorzien. En je het niet ‘ziet’ omdat je er niet altijd modellen en begrippen voor hebt om ze te leren zien. Mede om die reden lijkt het mij een goede zaak om de waarde van ‘andere’ films te ‘leren’ zien zodat daarvoor meer aandacht kan komen. Tegelijk opent het misschien meer mogelijkheden voor mensen die zich daar door aangesproken voelen. En kan wat ‘mooi’ is, en dat wat gewaardeerd kan worden, daardoor misschien breder gewaardeerd kunnen worden en weer stimulerend kan doorwerken op filmmakers.

Een goed jurylid moet volgens mij meer kunnen zien dan alleen klassieke constructies, en meer dan de vormgeving waarbij hij of zij zich zeker voelt. Een goed jurylid zou de norm moeten kunnen herkennen die de maker zichzelf (bewust of onbewust) stelt. Of hij of zij zou moeten kunnen zien wel vormconcept de maker (bewust of onbewust) kiest, klassiek of niet klassiek. Het herkennen daarvan is moeilijk, zowiezo is het herkennen van kwaliteit moeilijk.

 

Het herkennen van tekorten en van ‘fouten’ is een stuk makkelijker. Het overschrijden van een Imaginaire lijn, scheve horizon of kaders, springers, noem maar op, zijn natuurlijk erg hinderlijk en het is heel makkelijk om daar op te reageren. Het is veel moeilijker om dóór die zogenaamde ‘fouten’ heen te zien wat wél kwaliteit heeft. Motiveren waarom iets goed is lijkt soms heel gedurfd als er veel ‘fouten’ zijn gemaakt. Voor mij zou echter het herkennen van kwaliteit voorop moeten staan. Precies zoals dat is met leerlingen. Je kan kijken naar wat een leerling niet kan en je kan kijken naar wat hij wél kan. Bij de één kijk je naar zwakte en bij de ander naar talent. Door te veel aandacht voor klassieke vormfouten ontstaat er onvermijdelijk een norm voor wat goed is en dus voor ‘hoe het moet’. In elk geval lijkt het een norm te worden als je gewaardeerd wil worden. Juryleden moeten proberen te voorkomen om in films alleen te waarderen wat ze zelf waarderen. Probeer eerder te ontdekken wat iemand wil vertellen en probeer vervolgens het streven daarnaar te beoordelen!   

Een filmmaker wil met zijn film iemand ontroeren, amuseren of informeren en niet laten zien dat hij of zij allerlei technieken tot in de puntjes beheerst. Vlot gemonteerde films met een mooi ritme maar zonder veel verhaal, scoren bij veel juryleden hoger dan een film waarin echt iets aan de orde wordt gesteld, en dat sober maar wel doeltreffend is vormgegeven.

Ambachtelijk filmen lijkt hoger te worden gewaardeerd dan inhoudelijk en persoonlijk.

De vraag is of dat bij juryleden wel zo bewust bedoeld is?

 

Natuurlijk is het ambachtelijke wel degelijk belangrijk. Maar het zou meer tot instrument moeten dienen om een vertelling duidelijk te maken. Om filmisch te vertellen.

Het is niet eenvoudig om aan filmers te vertellen dat zij vaker films moeten maken voor familie, vrienden en kennissen en niet voor een filmwedstrijd. Toch is dat vaak beter.

Een goed advies aan veel filmmakers is: Maak een competitieve of niet-competitieve film.

 

Jureren.

Kennis over elementaire begrippen uit de verteltechniek van klassieke verhalen is altijd meegenomen, indien men zich realiseert dat het begrippen zijn om vertelconstructies te kunnen ‘zien’ en niet om films aan te ‘toetsen’. Daarnaast is het verstandig om de filmische vorm te bekijken vanuit het idee dat het de intentie van een verhaal helpt uitdrukken. Bij die intentie gaat het méér om de niet-rationele kanten van wat iemand probeert te vertellen, dan om het verhaal aan de oppervlakte. Niet alles gebeurt namelijk vóór de camera, ook met een camera kan er verteld worden. Desnoods in een taal waaraan we nog niet gewend zijn.

Ook - en misschien wel juist - de minder bekende vormen van beeldtaal en de niet door de juryleden zelf gemaakte filmsoorten vragen om herkenning en erkenning.  

 

Dames en heren ik wens ons een goede en informatieve dag toe.

                       

Henk van de Meeberg.

 

Bezoekersteller